Niet elke verandering is een verbetering. Een uitspraak die nogal eens wordt gedaan door mensen die moeite hebben met veranderingen omdat ze geneigd zijn vast te houden aan datgene waarmee ze vertrouwd zijn.
Door het kabinet is op 22 september 2014 het wetsvoorstel ‘Beschikking geen loonheffingen’ (BGL) naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel is al langere tijd aangekondigd en de BGL is de beoogde vervanger van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR).
Onze huidige economie kenmerkt zich door een sterke flexibilisering van arbeid. Het vaste dienstverband is niet meer zaligmakend, niet voor werknemers en niet voor werkgevers. Beide partijen zijn druk op zoek naar flexibilisering. Bij die zoektocht is het wenselijk dat er vooraf duidelijkheid is voor beide partijen of de opdrachtgever moet zorgdragen voor inhouding en afdracht van loonbelasting en sociale premies óf dat de opdrachtnemer daarvoor zelf verantwoordelijk is. Dit voorkomt, voor beide partijen, nare verrassingen achteraf. Deze duidelijkheid wordt nu verkregen door middel van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Deze VAR wordt door de opdrachtnemer aangevraagd bij de Belastingdienst door middel van het beantwoorden van een aantal vragen. Afhankelijk van de antwoorden ontvangt de aanvrager één van de vier soorten verklaringen. Is dit systeem feilloos? Nee, absoluut niet. Werkt het? Ja, door de bank genomen wel. Natuurlijk is de VAR niet zaligmakend. We kennen nu vier soorten VAR’s met verschillende fiscale gevolgen. En we weten allemaal dat bij het invullen van de VAR sommige opdrachtnemers de vragen zodanig beantwoorden dat de uitkomst conform de vooraf gedefinieerde wens is. Fiscaal gewenste antwoorden noem ik dat altijd. Maar desalniettemin is mijn praktijkervaring dat het systeem naar behoren werkt. In het nieuwe voorstel vraagt de opdrachtnemer, evenals nu, de BGL aan. Daarvoor wordt een webmodule ontwikkeld, net als bij de VAR. Tot zover prima. Minder gecharmeerd, om het voorzichtig uit te drukken, ben ik van het feit dat aan de opdrachtgever een continue toets wordt opgelegd. Een toets waarbij hij permanent moet monitoren of precies die werkzaamheden worden verricht die in de BGL zijn genoemd én of de wijze waarop en de condities waaronder die werkzaamheden worden verricht, volledig overeenkomen met de BGL. Ga er maar aan staan! Als de Belastingdienst achteraf kan aantonen dat er toch anders is gewerkt – en wat is ‘anders’- dan is de rechtszekerheid mogelijk verdwenen.
In tijden waarin onze economie voorzichtig uit het dal lijkt te kruipen, in tijden waarin we zoeken naar flexibeler werkrelaties en in tijden waarin ondernemers smachten naar minder administratieve lastendruk is deze continue toets een ronduit slecht idee. Het leidt tot onzekerheid bij opdrachtgevers. Onzekerheid die op haar beurt zal leiden tot aarzeling om werkzaamheden uit te besteden. En dat is een rem op onze economie die we niet kunnen gebruiken. Kortom, niet elke verandering is een verbetering!
Met fiscale groet,
Willem Faassen, fiscaal jurist