Gisteren heeft Advocaat Generaal Niessen een conclusie – zeg maar een advies – voor de Hoge Raad gepubliceerd in een rechtszaak die door een inwoner van Noorwegen tegen de Belastingdienst aanhangig is gemaakt. De Noor bezit een woning in Nederland en moet in box III vermogensrendementsheffing betalen. De Noor verzet zich hiertegen omdat hij de woning niet verhuurt én de woning in waarde is gedaald. Hij stelt dat hij door het moeten betalen van de belasting feitelijk inteert op zijn vermogen. Het Gerechtshof heeft de Belastingdienst in het gelijk gesteld en de Noor heeft tegen dat oordeel beroep in cassatie ingesteld bij ons hoogste rechtscollege: de Hoge Raad. De Advocaat generaal schrijft in dergelijke zaken een conclusie waarin hij uitvoerig ingaat op de wetsgeschiedenis en de maatschappelijke ontwikkelingen.
Niessen concludeert dat de vermogensrendementsheffing onder omstandigheden een ongeoorloofde inbreuk op het recht van eigendom is. Dit recht van eigendom is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Van een dergelijke inbreuk is sprake als de te betalen belasting niet uit de opbrengst en/of waardestijging van het bezit kan worden voldaan. Dan is sprake van een ongeoorloofde ontneming door de Staat aldus Niessen. Zeker nu het forfaitaire rendement van 4% willekeurig is. De ene belegger behaalt dit rendement wel, de ander niet.
Of de Hoge Raad het advies overneemt weten we niet. We weten ook niet wanneer de Hoge Raad arrest wijst. Dat kan enkele maanden duren. Maar ook nog best een jaar. Tenslotte zijn rechters – begrijpelijk – terughoudend met het al te eenvoudig opzij schuiven van wetten. Als wetten niet deugen is het een taak van de wetgever, regering en parlement, om die wet aan te passen.
Als de Hoge Raad de conclusie van Niessen volgt en de vermogensrendementsheffing (deels) opzij schuift levert dat de overheid een enorm budgettair probleem op. De netto opbrengst uit box III bedraagt circa 4 miljard euro. Ook praktisch zijn er problemen. Want hoe bepaal je wat de werkelijke opbrengsten, laat staan de werkelijke waardestijgingen van bezittingen zijn? Voor beurskoersen is dat wel duidelijk, voor onroerend goed allerminst. En bepaal je de opbrengst per soort belegging, of bekijk je het in zijn totaliteit?
Niessen heeft met zijn conclusie een krachtig signaal afgegeven. Dat blijkt ook wel uit de krantenkoppen. De Hoge Raad kan met het volgen van die conclusie een nog krachtiger signaal afgeven aan de politiek. Het signaal dat de scherpe randjes van box III nu eindelijk eens moeten worden verwijderd.
Kortom, de uitkomst van deze procedure is nog ongewis. Maar het is goed dat de discussie nu ook eens vanuit rechtstheoretisch perspectief is aangezwengeld.
Met fiscale groet,
Willem Faassen